Soms denk je de gekste dingen. Of worden ze voor je gedacht? In ieder geval in je dromen overkomt je dat, maar soms ook bij volledig bewustzijn. En dat heeft dan betrekking op alle terreinen van het leven. Inbegrepen religie en levensbeschouwing.
Onlangs bracht ik in afwachting van een oogoperatie 24 uur door in een ziekenhuis. Ik moest constant plat blijven liggen, om verdere schade aan het lijdende oog te voorkomen. In wakende staat is dat nog wel te doen, maar ’s nachts merkte ik dat lichaam en geest niet helemaal op elkaar afgestemd waren. Ik lag op mijn achterhoofd, vatte de slaap niet, zakte toch even weg, om even later wakker te schrikken uit een minidroompje dat zo vreemd in elkaar stak dat ik dacht: hoe kom ik in vredesnaam aan zulke absurde beelden? Ik kan het niet eens navertellen. Verontrustende conclusie: Ik ben de regie kwijt over mijn gedachten.
Met het oog op de plaatselijke verdoving kreeg ik bij dezelfde gelegenheid, kort voor de operatie, een prik. (Vreemd hoeveel uitdrukkingen er zijn met ‘oog’ erin). Omdat die prik pijnlijk was, bezorgde de anesthesist me eerst een roesje van tien minuten, voldoende tijd voor hem om de injectie te geven zonder dat ik er weet van had. In tegenstelling tot wat ik in de doorwaakte nacht allemaal langs had zien komen, beleefde ik in dat roesje iets gelukzaligs. Ik zag een lange spreuk, in de vorm van donkerbruine eikenhouten letters. Achteraf herinnerde ik me alleen dat de woorden ‘waarheid’ en ‘waarde’ erin voorkwamen. En toch wist ik dat ik gedacht had: ‘ja! dit is het! heel juist! volmaakt! helemaal mee eens!’ Een uitroepteken-ervaring dus. Ik had de ultieme levensbeschouwelijke waarheid aanschouwd. Maar wat jammer nou dat ik de inhoud niet meer kon reproduceren. Gezien de eikenhouten letters moest het toch wel iets van blijvende waarde zijn. Ook al miste ik de clou volledig, toch voelde ik me helemaal gecompenseerd voor die absurde mini-droompjes in de nacht ervoor.
Als godsdienstonderzoeker denk ik na zo’n ervaring natuurlijk: Zou godsdienst misschien zo ontstaan? Niet door oogoperaties en roesjes, wel door overeenkomstige ervaringen. En hebben de eerste verwoorders van soortgelijke ervaringen een beter geheugen gehad dan ik? Mythen en riten bevatten soms elementen waarvan je denkt: hoe komt iemand erop? Voorbeelden genoeg. De wereld is ontstaan uit een ei. Een godin heeft heel veel armen en borsten. Om buikpijn te genezen moet een gedroogde slangenhuid op de buik gelegd worden. Land ontstaat door te roeren in een zee van mist. De godheid spuwt een tweeling m/v uit die vervolgens al parend de mensheid voortbrengt. God was eerst heel dicht bij de mensen, maar trok zich terug toen een vrouw te ver uithaalde met haar graanstamper en hem in het oog trof. Alweer dat oog.
En ga zo maar door. Natuurlijk worden de meest weerbarstige versies gepolijst en vertelbaar gemaakt. Maar overigens gaat religie voorbij de grenzen van het denkvermogen – waar ik in mijn nachtelijke mini-droompjes geen greep meer op had. Het normale denken is ook eigenlijk te saai en te beperkt. Een anonieme regisseur neemt eventjes de regie over en draait speciaal voor jou de meest fantastische film. Als de redelijke en culturele blokkades niet werken, komt er van alles tevoorschijn.
Is hiermee de religieuze verbeelding afgeschreven? Ik denk: juist niet! Gelukkig maar dat er compensatie is voor al dat reguliere maar o zo ondiepe gedenk. Leve de religie dus, als hoeder van een extra dimensie. Ze herinnert aan kleinheid èn grootheid van de mens.
En ook leve de poëzie, en zo’n dichter als Leo Vroman (1915-2014), die welbewust niet bestaande woordjes maakte, zoals ‘poesjesmiepsen’ en ‘hommelgonzen’, voor een gedicht ‘Scheppinkje’ waarin hij een ‘Heer’ aanspreekt. Religie en poëzie bij elkaar gebracht. Lees maar.
Scheppinkje
Kon ik Jou, Heer, tezamensponzen
tot een gebaartje op mijn hand
en gaf Jou alle kralen, donzen,
poesjesmiepsen en hommelgonzen
en Jij weefde het verband …
ik zou mijn vingers rond Je sluiten
en Jouw gekriebel zó beminnen
terwijl Je scheppend was daarbinnen
dat ik mijn vuist héél zacht van buiten
zou kussen;
en als ik op een teken
Jouw werk voorzichtig zou ontbloten
nimmermeer zijn uitgekeken
op mijn lege handpalm, grote
God
en nooit meer spreken.
uit: 126 Gedichten. Amsterdam: Querido, 1966, blz. 77.
37-070314
NB In verband met spam worden reacties op columns in eerste instantie alleen door André Droogers gezien.
Ik heb mijn hele leven elke nacht gedroomd. Soms zo reëel beleefd alsof het echt gebeurde en met opbouwende maar ook beangstigende ervaring. Vaak zijn het hernieuwde belevenissen uit het verleden, goed historisch te plaatsen. Soms volstrekt onbegrijpelijke gebeurtenissen waarbij ik later denk: waar komen die beelden vandaan? Het is voor mij vaak een raadsel hoe een en ander zich in mijn hoofd gevormd heeft en vooral: hoe kunnen volslagen nieuwe vormen en gebeurtenissen zijn ontstaan, in mijn indruk unieke scheppingen? En toch moet het ergens gevormd zijn, bedacht zijn.
Het gedicht van Leo Vroman was mij bekend en heeft me indertijd ook geboeid. Wat een geweldig mens is dat toch geweest, echt uniek. Het is een hele rijkdom daar kennis van te hebben kunnen nemen.