Het lijkt wel of er alleen bij godsdienstig taalgebruik twijfel rijst of iets bestaat. Het bestaan van God is dan meteen de meest brandende kwestie. Toch kun je je afvragen of alles buiten de godsdienstige sfeer wel echt bestaat. We leven de hele dag van ons goede geloof dat waar we het over hebben er ook is. Dat klinkt behoorlijk religieus…
Woorden verschillen in helderheid. Wetenschappelijke taal lijkt kampioen in duidelijkheid. Alles moet worden gedefinieerd en waarneembaar zijn. Wiskundige termen poseren als het duidelijkst. Met natuurkundige begrippen is het al wat ingewikkelder. Omdat er veel giswerk in onderzoek zit, worden vermoede dingen alvast van een naam voorzien voordat ze echt aangetoond zijn. Bestaat het deeltje van Higgs nu echt of toch niet? Kijk je naar geesteswetenschappen en sociale wetenschappen, dan is er vaak kritiek op het softe taalgebruik. Kennelijk laat men zich besmetten door de woordenschat van de kringen die men bestudeert. Waarin verschillen bijvoorbeeld bewuste, onbewuste en onderbewuste?
Als wetenschappelijke taal al vaag kan zijn, dan schort er zeker iets aan alledaagse taal. Met zijn allen doen we echter of er niets aan de hand is. Logisch. Anders werkt het ook niet. Stel je voor dat je bij elk woord naar het woordenboek moet grijpen of moet navragen: ‘Wat bedoel je?’.
Waar komt die vaagheid vandaan? Dankzij taal kunnen we het over dingen hebben die niet aanwezig hoeven te zijn. Dat is mooi, maar het bemoeilijkt de communicatie. We kunnen met woorden zelfs het beeld oproepen van dingen die er nog helemaal niet zijn, maar die we wel wensen. ‘Ik wil een hond’. Goede kans dat de gesprekspartners allebei een hond voor zich zien, maar vast niet dezelfde. ‘Als ik een hond neem, wil ik een Rotganzer herder’. Bestaat helemaal niet, maar het valt wel te zeggen. En het levert nog een beeld op ook. Er zit een forse ruimte aan betrekkelijkheid in ons taalgebruik.
Wanneer het met iets redelijk waarneembaars als een hond zo gaat, hoe werkt dat dan met meer abstracte dingen? Hoe genuanceerd kunnen we onze liefde voor iemand of iets weergeven? En wat bedoelen we als we zeggen te geloven in de goedheid van de mens, of in de vooruitgang?
Als ons dagelijks taalgebruik vaak een kwestie van geloven is, hoe groot is dan nog het verschil met de godsdienstige woordenschat? Van geloven in goedheid of vooruitgang naar geloven in God is dan niet eens zo’n grote stap. Volgens gangbare definities specialiseren godsdiensten zich op verschijnselen die niet waarneembaar zijn. Maar dat criterium van waarneembaarheid is, als gezegd, zelfs voor de natuurwetenschappen soms teveel gevraagd.
Of het nu om godsdienst gaat of om iets anders, mensen spelen hun benoemingsspelen met bijbehorende woordenschatten. De vraag of iets waarneembaar is, wordt echter alleen bij godsdienst gesteld. Bestaan God, goden, geesten? Maar alle taal overstijgt het waarneembare. Daarom is de bestaansvraag ook buiten de religieuze sfeer relevant.
Je kunt zelfs stellen dat veel van wat wij buiten de godsdienst benoemen bestaat omdat we er een woord voor hebben. Eskimo’s hebben tientallen woorden voor schakeringen in de sneeuw, terwijl voor ons alles wit is. Een wens op zich is voldoende om iets tot bestaan te roepen.
Wie de betrekkelijkheid van de dagelijkse taal doorziet, zal minder snel vragen of God bestaat. Tegelijk moet erkend worden dat woorden tekort schieten, ook als het over God gaat. Bescheidenheid siert de gelovige. Als verwoorden behelpen is, zouden we elkaar woorden moeten lenen, over godsdienstige grenzen heen.
65-101014
NB In verband met spam worden reacties op columns in eerste instantie alleen door André Droogers gezien.
A palavra existe. A existência existe. Deus existe.
Cabe a cada um através do seu SER, ATITUDES, da VIDA: demonstrar a veracidade daquilo que falamos, cremos e o que somos. A família, a sociedade quer isso de mim, de você, de todos.
A coerência do agir, do falar, do amor, do ouvir, vão fazer a diferença no acreditar.
Uit het hart gegrepen, Andre (jouw tekst bedoel ik, de Portugese tekst lijkt me apodictisch, maar met m’n weggezakte Latijn kan ik er geen chocoladad van maken)
Pieter