Er was eens een koning. Hij heette Guldenhart, want hij had een hart van goud. Lange tijd had hij zijn rol van harte gespeeld, maar nu had het goud zijn glans verloren. Sommige mensen noemden hem al Guldensmart.
Guldenhart leed. ‘Ik kan alles krijgen wat mijn hartje begeert, en toch ben ik niet gelukkig. Wie spreekt het verlossende woord? Wie biedt mij levenswijsheid? Wie zet me in de ruimte?’.
De minister-president kwam op ziekenbezoek. Hij was een man van de vlotte babbel die onder alle omstandigheden lachte en glimlachte, glimlachte en lachte. Maar wat bij de kiezers lukte, miste bij Guldenhart effect.
Daarom raadpleegde de minister-president alle ministers van staat, want die hadden hun leven lang wijsheid opgespaard. Maar die spraken elkaar tegen in hun adviezen. Door te veel wijsheid was er feitelijk te weinig.
Vervolgens benoemde de minister-president een commissie van wetenschappers. Die hadden allemaal de wijsheid in pacht en soms zelfs in eigendom. Deze geleerden analyseerden het geval. Ze maakten een vergelijkende studie van gedeprimeerde royalty, van de oudheid tot heden. Het koninklijke gouden hart werd gekatheteriseerd. Maar helaas, over de aanbevelingen werden deze geleerden het niet eens.
Tenslotte was de beurt aan de geestelijken van het land, maar die strandden bij het kiezen van een voorzitter.
Intussen kwam de koning alleen nog zijn bed uit om voor het raam de seizoenen te bestuderen. Daar werd hij niet vrolijker van. Steeds vroeg hij zich af: ‘Ga ik in dít seizoen dood?’. Zelfs de lente kon hem niet opbeuren. Hij zag alleen maar hoe eksters eitjes roofden uit nestjes.
Maar op een dag schoot het toeval te hulp.
Een klein meisje, Goedelieve, die zo heette omdat ze goed en lief was, kwam per ongeluk bij het paleis uit. Ze had net vioolles gehad en wilde niet meteen weer naar huis lopen. Ze zat nog helemaal vol van de sonate die ze voorgespeeld had. Dat stuk was zowel vrolijk als verdrietig, tegelijk vederlicht en loodzwaar. Je hoorde veel te veel, maar ook veel te weinig. Je rook lentebloesem, maar voelde ook herfststormen blazen. Het zomerzweet brak je uit, en tegelijk hoorde je de stilte van de winterse sneeuwval.
Terwijl Goedelieve de muziek nog in haar hoofd hoorde klinken, liep ze met de viool op haar rug straatje in en laantje uit. Zo kwam ze onbedoeld bij het paleis uit. De schildwacht vroeg wat ze kwam doen. ‘Niets’, zei Goedelieve, ‘ik ben alleen maar de weg kwijt’. ‘O’, zei de schildwacht, ‘de koning is ook al de weg kwijt’.
Guldenhart stond net voor het raam het seizoen te controleren en zag de schildwacht met een klein meisje praten. Ineens herinnerde hij zich dat hij ergens had gelezen dat je moest worden als een kind. Daar bij de poort stond zijn laatste redmiddel!
‘Cool!’, dacht Goedelieve toen ze bij Guldenhart werd binnengebracht. Voordat die iets kon zeggen, zei ze: ‘Onwijs, nu zie ik u tenminste eens in levenden lijve’. ‘Ach’, zuchtte de koning, ‘onwijs, dat klopt, maar zo levendig is dit lijf niet meer. Zeg eens, hoe heet jij? En wat heb je daar op je rug?’. Goedelieve zei haar naam, en vertelde over de vioolles, de sonate, en hoe ze verdwaald was. Guldenhart aarzelde geen moment: ‘Zou je die sonate voor mij willen spelen?’. ‘Tuurlijk, makkie’, zei Goedelieve.
Toen de koning de muziek hoorde, begreep hij ineens dat er voor echte wijsheid geen verlossende woorden bestaan. In de melodie vielen zijn teveel en zijn te weinig samen. De echo’s van de seizoenen hieven de tijd op en dus telde de dood niet. Guldenhart veroverde de ruimte. Zijn gulden hart begon weer te glanzen.
Guldenhart leefde nog lang en gelukkig. Net als Godelieve en zijn hele volk.
Opgedragen aan de nagedachtenis van vriend Wiger Visser, wiens uitvaart vandaag plaats vindt, en die het vaak had over de raadsels van tijd en ruimte.
Met dank aan Hartini van Rijssel voor haar inspirerende vioolsolo tijdens de voorstelling ‘Houd de tijd: De zoektocht van Prediker’, Doopsgezinde Gemeente Zeist, zondag 22 maart 2015.
87-270315
NB In verband met spam worden reacties op columns in eerste instantie alleen door André Droogers gezien.